Weer nieuwe regels voor beoordelen zelfstandigheid?
Dit is een eerste artikel in een serie van drie, die de nieuwe regels voor het beoordelen van zelfstandigheid behandelt. Relevant voor degenen die nu als zelfstandige gebruik maken van een Verklaring Arbeid Relatie (VAR) en voor hun (potentiële) opdrachtgevers.
In dit artikel komt globaal de opzet aan de orde van de opvolger voor de systematiek van de VAR. In een volgend blog zullen de criteria van beoordeling door de Belastingdienst uit deze nieuwe regels aan de orde komen, die leiden tot een beoordeling wel of geen plicht tot het afdragen of voldoen van loonheffingen. In het daarop volgend blog zal er commentaar op de regeling volgen.
Geen VAR, maar wat dan wel?
Staatssecretaris Wiebes van Financiën heeft op 20 april in een brief aan de Kamer aangekondigd dat de Wet invoering Beschikking geen loonheffingen (BGL) gewijzigd zou worden nog voordat deze in behandeling genomen zou worden. Op 19 mei heeft hij een gewijzigd wetsvoorstel ingediend en op 16 juni heeft hij al diverse vragen over dit gewijzigde wetsontwerp beantwoord.
Zoals ondertussen wel bekend bij de meesten, zal er geen nieuwe integrale toets methode komen in de plaats van de Verklaring Arbeid Relatie (VAR). In eerste instantie was er sprake van een BGL, die op vergelijkbare wijze door een opdrachtnemer zou worden aangevraagd als de VAR. Nu komt deze BGL opvolger van de VAR er niet. Wat komt er dan wel? In dit artikel wordt een uitleg hierover gegeven.
Waarom dit alternatief?
Wat is de reden van deze nieuwe wetgeving? Was de VAR systematiek niet goed? De staatssecretaris geeft aan, dat er gepoogd is ‘een alternatief uit te werken waarin de verantwoordelijkheden van de opdrachtnemer en de opdrachtgever bij het beoordelen van hun arbeidsrelatie nog beter in balans worden gebracht’. Doel van zijn wetsvoorstel is, het vergroten van de mogelijkheden voor de Belastingdienst om handhavend op te treden. Daarbij wil hij een herstel van het evenwicht in de verantwoordelijkheden van opdrachtgever en opdrachtnemer tot stand brengen.
Met andere woorden er was een noodzaak voor meer handhaving omdat er (te veel) misbruik van de VAR werd gemaakt. Verder moet dit wetsvoorstel de Belastingdienst meer handhavingsinstrumenten in handen geven.
Bij de ontwikkeling van de nieuwe wetgeving hebben met name de opdrachtgevers via hun belangenorganisaties laten weten, dat zij het liefst in één keer zekerheid vooraf krijgen voor alle zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) die zij contracteren. Naar hun oordeel gaf de VAR in feite niet de zekerheid die zij wensten. Dus de keerzijde was, dat de gebruikers van het oordeel van de Belastingdienst (de VAR) te veel last hadden van de gevolgen van de handhaving door de Belastingdienst in de oude systematiek.
Hoe ziet het alternatief eruit?
De staatssecretaris geeft aan, dat belangenorganisaties van opdrachtgevers of belangenorganisaties van opdrachtnemers maar ook individuele opdrachtgevers of opdrachtnemers, overeenkomsten kunnen voorleggen aan de Belastingdienst. Deze kan dan een oordeel geven over de overeenkomst(en). Dat oordeel geeft partijen dan zekerheid omtrent de loonheffingen. De Belastingdienst zal beoordeelde overeenkomsten (voor zover mogelijk) openbaar maken. Hierdoor kunnen deze overeenkomsten ook door andere opdrachtgevers en opdrachtnemers worden gebruikt. Het gebruik van een beoordeelde (voorbeeld)overeenkomst is facultatief, er bestaat geen verplichting om deze te gebruiken.
Voor alle duidelijkheid dit oordeel is geen beschikking. Met andere woorden er zijn geen rechtsmiddelen tegen dit oordeel mogelijk. Niet voor de opdrachtgever, maar ook niet voor de opdrachtnemer.
Uit het overleg met vertegenwoordigers van opdrachtgevers (VNO/NCW ; MKB Nederland) en opdrachtnemers (ZZP organisaties) is gekomen, dat men een voorkeur had voor een sectorale benadering. Dat wil zeggen, overeenkomsten zich richtend op een bepaalde sector. De staatssecretaris geeft aan dat er op zich geen noodzaak hiervoor is, maar hij heeft geen bezwaar tegen deze sectorale aanpak. Als voordeel voor deze aanpak geeft hij aan dat er hierdoor rekening gehouden kan worden ‘met terminologie of afspraken die in een sector gangbaar zijn en met sectorale wetgeving zoals de voor een sector relevante Arbo regelgeving of bijvoorbeeld in de zorg met de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg’.
Wat gaat dit in de praktijk opleveren?
Belangenorganisaties, maar ook individuele opdrachtgevers en opdrachtnemers, kunnen (nieuw opgestelde of reeds toegepaste) sectorale (voorbeeld)overeenkomsten aanbieden aan de Belastingdienst. De Belastingdienst beoordeelt vervolgens, aan de hand van de bepalingen uit de overeenkomst, of uit de overeenkomst voortvloeit dat de opdrachtgever loonheffingen moet afdragen of voldoen. Het oordeel van de Belastingdienst dat een bepaalde overeenkomst inderdaad leidt tot geen verplichting tot het afdragen of voldoen van loonheffingen, heeft de opdrachtgever zekerheid dat er geen loonheffingen hoeven te worden afgedragen of voldaan. Uiteraard geldt deze zekerheid uitsluitend als de arbeid ook daadwerkelijk wordt verricht overeenkomstig die voorgelegde overeenkomst. Dus in hoeverre dit ook echt ervaren zal worden als zekerheid door de opdrachtgever, zal moeten blijken.
Het oordeel van de Belastingdienst geeft geen uitsluitsel over de fiscale status van de opdrachtnemer in de inkomstenbelasting. Er wordt geen uitspraak gedaan over een eventueel ondernemerschap van de opdrachtnemer en er kunnen dus ook geen gevolgen aan worden verbonden wat betreft de fiscale ondernemersfaciliteiten. Met andere woorden de opdrachtnemer weet alleen iets voor de verhouding ten opzichte van deze opdrachtgever, mits er gewerkt wordt conform de bepalingen (en bedoelingen) van de beoordeelde overeenkomst.
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) volgt het door de Belastingdienst met betrekking tot de loonheffingen ingenomen standpunt over de juridische kwalificatie van de arbeidsrelatie. Dat is logisch, want de beoordeling van verzekeringsplicht en de inning van de premies voor de werknemersverzekeringen is in handen van de Belastingdienst. Dus geen nieuws.
Voortvarende aanpak
De Belastingdienst is al gestart met het benaderen van organisaties en grote ondernemingen om de bij hen gebruikelijke overeenkomsten tot opdracht voor te leggen aan de Belastingdienst. Dit om, enerzijds zo snel mogelijk een beoordeling ‘wel of geen plicht tot het afdragen of voldoen van loonheffingen’ te kunnen uitvoeren en anderzijds om op zo kort mogelijke termijn zo veel mogelijk overeenkomsten (geanonimiseerd) te kunnen publiceren.
Het streven is om nog in oktober van dit jaar zo’n 40 verschillende (sectorspecifieke en algemene) voorbeeldovereenkomsten op de website van de Belastingdienst te hebben gepubliceerd, zodat dan sprake is van een ruime keuze aan voorbeelden waarmee vrijwel alle opdrachtgevers en -nemers uit de voeten kunnen.
Succesverhaal?
In elk geval is er sprake van een voortvarende aanpak van de invoering van deze nieuwe ‘geen loonheffing beoordeling’. Al vóór dat de wet is behandeld en aangenomen, gaat men er bij de Belastingdienst mee aan de slag. Of dit ook inhoudt, dat dit nieuwe voorstel van de staatssecretaris als een succes ervaren kan worden is wat vroeg om te concluderen. Wat nu precies echt inhoudelijk veranderd, is sterk de vraag. Of de beoogde doelstellingen ook daadwerkelijk bereikt worden ook.
Vervolg
In een vervolgblog zal ik eerst op de toets criteria die door de staatssecretaris worden genoemd ingaan. In een vervolg daarop zal ik wat kritieken die al hebben geklonken in reactie op het wetsvoorstel behandelen. Waar mogelijk zal ik ook terugkijken, naar eerdere ervaringen met een vergelijkbare systematiek, want nieuw is deze systematiek niet.
Zelf commentaar of vragen naar aanleiding van deze blog? Reactie is welkom!
Denk je dat dit interessant is voor anderen? Deel vooral.